“Quota in wetenschappelijke voorbereidende klassen betekenen niet dat de normen dalen: ze zouden een betere identificatie van vrouwelijk talent mogelijk maken.”

Op 7 mei presenteerde Elisabeth Borne, toenmalig minister van Onderwijs, een plan om meisjes aan te moedigen om voor techniek en digitale wetenschappen te kiezen . Een van de voorgestelde maatregelen was een minimum van 30% meisjes in de voorbereidende vakken natuurwetenschappen tegen 2030. Momenteel zitten er nauwelijks meer dan 20% in wiskunde of technologie, en aan de Polytechnique was dat in 2024 nog maar 16%.
Deze aankondiging heeft het terugkerende debat over quota nieuw leven ingeblazen. Oneerlijkheid, lagere normen, favoritisme: de argumenten zijn bekend. Quota's verstoren een zogenaamd neutraal selectieproces en sluiten meer verdienstelijke kandidaten uit. Echt waar? Deze redenering zou alleen standhouden als de kandidatenpool volledig benut zou worden en de selectieprocedures volkomen eerlijk zouden zijn. Geen van beide beweringen is echter waar.
Quota's bestaan eigenlijk al, maar... ten nadele van meisjes! In veel voorbereidende klassen zijn er meer internaatplaatsen voor jongens dan voor meisjes, wat in feite een impliciet quotum is, omdat tijd in de voorbereidende klassen een kostbaar bezit is. Twee uur per dag besteden aan woon-werkverkeer, accommodatie regelen of maaltijden bereiden is geen kleinigheid: het is een structurele handicap. Deze ongelijkheid in omstandigheden drukt op het succes van meisjes en weerhoudt sommigen ervan om aan deze veeleisende opleidingen te beginnen, waardoor de groep kandidaten kleiner wordt.
Maar de groep kandidaten is niet het enige probleem: het proces zelf verdient het om in twijfel te worden getrokken. Wij geloven graag dat competitieve examens onpartijdig zijn en de beste selecteren. Alle potentiële kandidaten moeten zich echter aanmelden, aan dezelfde voorwaarden voor succes worden onderworpen en, bovenal, de gebruikte indicatoren moeten nauwkeurig het vermogen meten om te slagen in de gewenste opleiding.
Nooit neutrale proevenHet probleem is dat deze criteria vaak bevooroordeeld zijn. Competities selecteren kandidaten daarom voornamelijk op basis van wetenschappelijke tests die weliswaar redeneervermogen en analytisch vermogen aantonen, maar die niet de bekwaamheid meten om een goede ingenieur te zijn – bijna niemand gebruikt drievoudige integralen in zijn of haar professionele leven. De tests – hun vorm, hun lengte, de impliciete verwachtingen van de jury’s – zijn ook nooit neutraal: ze bevoordelen onbewust bepaalde profielen.
Je hebt nog 53,57% van dit artikel te lezen. De rest is gereserveerd voor abonnees.
Le Monde